ByFrans LemmersOctober 31, 2024
Wat weet u van de bij u gedetineerde buitenlanders en wat van uw in het buitenland gedetineerde landgenoten? Van hun behoefte aan steun en bijvoorbeeld educatie?
Professionals in de Europese landen hebben veel praktische en wetenschappelijke kennis over de burgers die in hun land gedetineerd zijn. Meeste aandacht gaat uit naar de eigen landgenoten en hun criminele carrière en recidive. Maar over de buitenlanders die in hun land gedetineerd zijn weten ze meestal weinig. Ook over onze in het buitenland gedetineerde Nederlandse landgenoten weten we over het algemeen erg weinig. In mei 2023 verscheen onderstaand artikel in het blad Sancties Tijdschrift over Straffen en Maatregelen (2023/50)
Nederlanders Achter Buitenlandse Tralies: Een onderbelichte en achtergestelde groep gedetineerden
Steve van de Weijer (Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving)
Matthias van Hall (Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving)
Frans Lemmers (Educatie Achter Buitenlandse Tralies)
Introductie
De afgelopen decennia is er in de criminologie veel onderzoek gedaan naar de levensloop van (ex-)gedetineerden. Hierdoor is veel wetenschappelijke kennis vergaard over de risicofactoren voor gevangenschap, de ervaringen van gedetineerden, en de gevolgen van een gevangenisstraf voor zowel de gedetineerden zelf als voor hun familieleden. Bestaand onderzoek richt zich echter vrijwel uitsluitend op gedetineerden die gevangen zitten in het land waar zij wonen. Dit is problematisch omdat onze wereld steeds kleiner wordt, door ontwikkelingen zoals globalisering, digitalisering en het openen van de grenzen. Deze ontwikkelingen bieden criminelen steeds meer mogelijkheden om over de grenzen misdrijven te plegen. Als gevolg hiervan zit een substantiële en groeiende groep individuen in een buitenlandse gevangenis, in het land waar zij hun misdrijven pleegden. Wereldwijd wordt het aandeel buitenlanders in gevangenissen geschat op circa 5 procent1, terwijl dit in Europa zelfs 24 procent van de gevangenen betreft.2 Momenteel zitten er jaarlijks ook ongeveer 1900 Nederlanders in buitenlandse gevangenissen.3 Dit aantal is tussen 1988 en 2015 verviervoudigd, en is relatief hoog in vergelijking met gedetineerden uit Duitsland, België, Frankrijk, en Engeland.1
Omdat een groot deel van deze gevangenen na vrijlating ook zal terugkeren naar Nederland is het van belang dat we weten of de bestaande wetenschappelijke kennis over de levensloop van (ex-)gedetineerden ook generaliseerbaar is naar deze groep gedetineerden achter buitenlandse tralies. Er zijn een aantal redenen om te verwachten dat er belangrijke verschillen zijn tussen gedetineerden die in het buitenland en degenen die in Nederland vast zitten of hebben gezeten.
Ten eerste kunnen de risico- en beschermende factoren voor gevangenschap in het buitenland en gevangenschap in Nederland verschillen. Zo worden bijvoorbeeld het hebben van een baan en liefdesrelatie over het algemeen beschouwd als beschermende factoren voor crimineel gedrag, en dus daaropvolgend ook voor een gevangenisstraf. Het hebben van een buitenlandse partner of een baan die het maken van internationaal reizen vereist, zouden de kans op het plegen van delicten in het buitenland echter kunnen vergroten en dus ook sneller tot een gevangenisstraf in het buitenland kunnen leiden. Daarnaast zijn de soorten delicten waarvoor men in het buitenland wordt veroordeeld mogelijk anders dan waarvoor men in eigen land wordt veroordeeld, met bijvoorbeeld meer transnationale vormen van criminaliteit zoals georganiseerde misdaad, drugshandel, drugssmokkel en mensenhandel. Wanneer deze vormen van criminaliteit andere risico- en beschermende factoren hebben dan criminaliteit in het algemeen, zal dat ook leiden tot een andere populatie van gevangenen.
Ten tweede verschillen de omstandigheden en situatie in gevangenissen van land tot land en kunnen ze om verschillende redenen heel anders zijn dan in Nederlandse gevangenissen. Zo zitten gedetineerden in het buitenland vaak een lange tijd in voorlopige hechtenis. Maar ook als er een vonnis is geveld, blijft er vaak onduidelijkheid bestaan over de einddatum van de detentie, door onduidelijke procedures rond vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling en overplaatsingen. Deze langdurige onzekerheid over hun straf bemoeilijkt het nemen van belangrijke beslissingen met betrekking tot hun leven in, en terugkeer naar, Nederland (bijvoorbeeld over kinderopvang en huisvesting). Daarnaast is goede rechtsbijstand in het buitenland vaak duur waardoor veel gedetineerden hier geen gebruik van kunnen maken. Bovendien bemoeilijken vreemde talen de communicatie met lokale advocaten. Zulke taal- en cultuurproblemen bemoeilijken ook de communicatie die gedetineerden in het buitenland hebben met andere gedetineerden en het gevangenispersoneel. Wanneer ze de taal niet of onvoldoende beheersen kunnen ze in de gevangenis ook vaak geen onderwijs volgen. Verder zijn de regimes in buitenlandse gevangenissen vaak een stuk strenger en de omstandigheden zwaarder dan in Nederland. Gedetineerden in het buitenland kunnen te maken krijgen met overvolle cellen, slechte en onhygiënische sanitaire voorzieningen, beperkte gezondheidszorg, en het ontbreken van een dagelijks programma. Tot slot kan sociale isolatie een grotere rol spelen onder gedetineerden in het buitenland omdat zij verder van huis zijn. De afstand bemoeilijkt het om contact te houden met het thuisfront en om sociale relaties te onderhouden, terwijl dit juist cruciaal is voor wederzijdse steun, het welzijn van gedetineerden en hun families, en een succesvolle resocialisatie.4
Ten derde is het aannemelijk dat de hierboven omschreven verschillen tussen de omstandigheden in buitenlandse en Nederlandse gevangenissen ook van invloed zijn op de levens van de gedetineerden na vrijlating. De onduidelijkheid over de detentieduur, de communicatieproblemen, het ontbreken van mogelijkheden om onderwijs te volgen, en sociale isolatie zijn vermoedelijk allemaal factoren die de resocialisatie van deze groep gedetineerden niet bevorderen. Mogelijk leidt dit dus tot meer detentieschade en een slechtere aanpassing aan de samenleving na afloop van de buitenlandse gevangenisstraf.
Empirisch onderzoek naar mogelijke verschillen tussen de risicofactoren, ervaringen en gevolgen van gevangenschap in het buitenland en in het eigen land is echter nog steeds schaars. In de volgende paragraaf zullen we de belangrijkste resultaten uit de weinige Nederlandse studies naar dit onderwerp bespreken, en aanstippen op welke vlakken nog kennis ontbreekt.
Eerder onderzoek
Over de risico- en beschermende factoren voor gevangenschap in buitenlandse detentie is relatief weinig bekend. Eerdere studies laten zien dat deze gedetineerden relatief oud zijn, dat ongeveer de helft van hen buiten Nederland is geboren en dat de overgrote meerderheid man is (al is het aandeel vrouwen groter dan in Nederlandse gevangenissen). De meeste van deze gedetineerden zitten vast in het buitenland voor een drugsdelict en zijn eerder in Nederland ook al veroordeeld geweest voor één of meerdere delicten. Veel van deze gedetineerden gaven verder aan dat ze schulden hadden, en het afbetalen van deze schulden lijkt vaak een belangrijk motief te zijn geweest voor hun misdrijven.1,5,6 Deze eerdere studies richtten zich echter op Nederlanders die in 2007, 2008 of 2016 in buitenlandse gevangenissen zaten en de resultaten zijn hierdoor wellicht niet meer actueel.1,5,6 Door (recente) ontwikkelingen, zoals globalisering, digitalisering, veranderingen in beleid en wetten, en de Covid-19 pandemie, kan de samenstelling van de populatie van Nederlanders in buitenlandse gevangenissen en de oorzaken en motieven voor het plegen van transnationale delicten namelijk veranderd zijn. Daarnaast waren deze studies voornamelijk beschrijvend van aard en bevatten zij – naast enkele demografische kenmerken – weinig informatie over de levensloop voorafgaand aan de gevangenschap in het buitenland. Hierdoor weten we nog steeds relatief weinig over mogelijke risicofactoren en over het traject voorafgaand aan een detentieperiode in het buitenland.
Meer is er bekend over de ervaringen en omstandigheden tijdens de gevangenschap in het buitenland. Hofstee-van der Meulen schreef haar proefschrift over dit onderwerp, waarin zij Nederlanders die in 2008 in het buitenland gevangen zaten ondervroeg door middel van vragenlijsten en kwalitatieve interviews. Ook ondervroeg zij de familieleden van deze gedetineerden en medewerkers van organisaties die in de dagelijks praktijk met deze groep gevangenen werken.1 Uit de resultaten van haar proefschrift bleek onder meer dat de Nederlanders in het buitenland vaak in overvolle cellen werden geplaatst, zich onveilig voelden, discriminatie ervaarden, een gebrek aan rechtsbijstand hadden, en ontevreden waren over de mogelijkheden om in contact te blijven met hun familie. Ook waren zij negatief over de kwaliteit van de gezondheidszorg in buitenlandse gevangenissen, ervoeren zij problemen in de communicatie met gevangenispersoneel en vond de meerderheid dat ze niet in staat waren om zich goed voor te bereiden op hun terugkeer in de samenleving na vrijlating.
Zulke beperkingen met betrekking tot de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving komt ook in ander Europees onderzoek naar buitenlandse gevangenissen naar voren. Zo tonen Van Kalmthout en collega’s dat buitenlandse gedetineerden binnen de Europese Unie formeel niet worden buitengesloten van deelname aan sociale activiteiten en onderwijs maar dat dit in de praktijk wel gebeurt, met name door een gebrek aan vaardigheid in de taal van het detentieland.7 Ook Croux komt in haar proefschrift over buitenlanders in Belgische gevangenissen tot de conclusie dat niet alle activiteiten voor deze gedetineerden toegankelijk zijn, waardoor zij participatiebarrières ondervinden. Zij ervaren een gebrek aan activiteiten die afgestemd zijn op hun behoeften en dat aanpassingen op het vlak van taal, religie, en het land van herkomst/cultuur in het activiteiten aanbod nodig zijn.8 Daarnaast blijkt uit een studie van Lemmers dat professionals die betrokken zijn bij onderwijs in Europese gevangenissen aangeven dat buitenlandse gedetineerden vaak geen gebruik kunnen maken van basiseducatie in hun eigen taal. Daarnaast gaf twee derde van de professionals aan dat het aanbod van onderwijsprogramma’s voor buitenlandse gedetineerden niet voldoet aan de eisen zoals die gesteld worden aan het aanbod voor binnenlandse gedetineerden.9 Deze uitsluiting van onderwijs voor buitenlandse gedetineerden verkleint voor hen de kans op beperking van detentieschade en een succesvolle re-integratie. Er kan daarom gesteld worden dat buitenlandse gevangenen een achtergestelde groep gedetineerden zijn.
Desalniettemin verklaarden bijna alle ondervraagde Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenissen uit het onderzoek van Hofstee-van der Meulen dat zij steun kregen vanuit het Nederland – van het Ministerie, Reclassering Nederland of vrijwilligersorganisatie Epafras – waar zij ook erg positief over waren.1 Opnieuw geldt echter dat de data van dit onderzoek alweer 15 jaar geleden is verzameld en ontbrak er bovendien een vergelijkingsgroep van gedetineerden in Nederlandse gevangenissen. Hierdoor is het onbekend in hoeverre Nederlanders in buitenlandse gevangenissen tegenwoordig andere omstandigheden, problemen, en steun ervaren dan gedetineerden in Nederlandse gevangenissen. Daarnaast zijn er de afgelopen decennia een aantal procedures ontwikkeld in Europa die een internationale strafuitvoering mogelijk maken. Zo is rehabilitatie een belangrijk doel van het EU-kaderbesluit 2008/909/JHA over de overplaatsing van gevangenen. Het idee hierachter is dat het dichter bij huis uitzitten van het nog resterende laatste gedeelte van een gevangenisstraf een aantal voordelen heeft met betrekking tot de re-integratie van gevangen. In hoeverre een dergelijke overplaatsing naar het land van herkomst ook daadwerkelijk leidt tot een betere re-integratie en resocialisatie is echter niet bekend, en daarom een belangrijk onderwerp voor toekomstig onderzoek.
Zolang de gevangenen niet zijn overgeplaatst naar Nederland, en dus nog in het buitenland vast zitten, lijken zij voor steun en hulp bij de resocialisatie grotendeels afhankelijk van verschillende (vrijwilligers)organisaties uit Nederland. Bureau Buitenland van Reclassering Nederland heeft bijvoorbeeld als doel om in het buitenland gedetineerde Nederlanders voor te bereiden op hun terugkeer naar Nederland en om hun detentieschade te beperken. De medewerkers van Bureau Buitenland werken hierbij ook samen met een netwerk van ongeveer 300 Nederlandse vrijwilligers die in het buitenland leven en daar op bezoek gaan bij Nederlandse gevangenen.10 Daarnaast kunnen Nederlandse gedetineerden in het buitenland geestelijke steun en hulp krijgen via Epafras, een stichting die werkt met een netwerk van geestelijke verzorgers die Nederlanders in buitenlandse gevangenissen bezoeken. De stichting Educatie Achter Buitenlandse Tralies biedt Nederlandse gedetineerden daarnaast de mogelijkheid om Nederlandstalig onderwijs, passend bij de eisen die de Nederlandse arbeidsmarkt stelt, te volgen vanuit buitenlandse gevangenissen, omdat deze mogelijkheden vanuit de buitenlandse gevangenissen zelf vaak erg beperkt zijn. Tot slot kunnen Nederlandse gedetineerden in het buitenland voor juridische hulp terecht bij de stichting Dutch&Detained, de stichting Lawyers Across Borders, en de organisatie PrisonLAW. Omdat uit het proefschrift van Hofstee-van der Meulen bleek dat de in het buitenland gedetineerde Nederlanders veel belang hechtten aan de steun die zij kregen van het Ministerie, Reclassering Nederland en Epafras, is het van groot belang om te blijven onderzoeken in hoeverre de gedetineerden op de hoogte zijn van de steun die ze kunnen krijgen van deze organisaties, in hoeverre ze hier gebruik van maken en hoe de hulp en steun verder geoptimaliseerd kan worden.
Tot slot wordt er in een aantal eerdere studies ook ingegaan op de resocialisatie van de gedetineerden na terugkeer in Nederland. Een succesvolle re-integratie na vrijlating uit detentie is echter niet eenvoudig, aangezien uit onderzoek onder gedetineerden in Nederland is gebleken dat de recidivecijfers hoog zijn11 en velen van hen werkloos zijn, geen legaal inkomen hebben en dakloos zijn na hun vrijlating.12 Voor gedetineerden in het buitenland kan het resocialisatieproces zelfs nog moeilijker zijn omdat zij vaak hebben vast gezeten onder slechtere omstandigheden, langere straffen hebben gehad, meer isolatie van vrienden en familieleden hebben ervaren, en tijdens detentie vaak geen of minder mogelijkheden hebben om aan hun resocialisatie te werken. Omdat ongeveer negen op de tien Nederlandse gedetineerden in het buitenland verwachten na hun detentie terug te keren naar Nederland1 is het belangrijk inzicht te krijgen in de resocialisatie en behoeften van deze groep gedetineerden. Uit het onderzoek van Hofstee-van der Meulen blijkt dat Nederlanders in buitenlandse detentie vooral verwachten behoefte te hebben aan het vinden van een huis en werk, het aanvragen van een uitkering, en het organiseren van officiële papieren. Uit interviews met teruggekeerde ex-gedetineerden blijkt dat zij het als zeer moeilijk ervaren om weer deel uit te gaan maken van de Nederlandse samenleving, met name vanwege bureaucratische hindernissen en een gebrek aan steun en aandacht van de (lokale) autoriteiten. Desalniettemin geven de meeste gedetineerden in het buitenland aan dat ze niet verwachten opnieuw met justitie in aanraking te komen na vrijlating.1 Of recidive ook daadwerkelijk uitblijft werd niet onderzocht in de studie van Hofstee-van der Meulen. Meer recentelijk deden Van Hall en Cleofa-Van der Zwet wel onderzoek naar recidive onder 690 Nederlanders die waren teruggekeerd in Nederland na detentie in het buitenland.6 Zij toonden dat 23 procent van deze ex-gedetineerden recidiveerden binnen 2 jaar na vrijlating uit de buitenlandse gevangenis. Dit is ongeveer twee keer zo laag dan de recidive cijfers van gedetineerden die uit Nederlandse gevangenissen worden vrijgelaten.12 Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het maken van zulke vergelijkingen lastig is door demografische verschillen tussen beide groepen (zij die in het buitenland zijn gedetineerd zijn bijvoorbeeld gemiddeld ouder).
In een vervolgstudie, gebaseerd op dezelfde groep van 690 Nederlanders die waren vrijgelaten uit een buitenlandse gevangenis, onderzochten van Hall en Cleofa-Van der Zwet een typologie van Nederlanders in buitenlandse gevangenissen.13 Zij onderscheidden vier groepen gevangen op basis van hun leeftijd (ten tijde van gevangenschap in het buitenland), geslacht, geboorteland, criminele voorgeschiedenis en het land waar zij gevangen zaten (i.e., binnen of buiten Europa). De kleinste groep noemden zij de High Persistent Offenders, en zoals de naam al doet vermoeden pleegden deze groep gevangenen al vanaf jonge leeftijd (gemiddeld 16 jaar oud) zeer veel delicten (gemiddeld 50) en zaten zij vaak in de gevangenis (gemiddeld 16 keer) voorafgaand aan de detentie in het buitenland. De grootste groep betrof de Low-Rate Offenders, welke aanzienlijk minder criminaliteit pleegden (gemiddeld 6 eerdere veroordelingen). Deze groep zat relatief kort in buitenlandse detentie (gemiddeld 19 maanden) en slechts 9 procent van deze groep zat buiten Europa vast. De derde groep die onderscheiden werd in de analyses van Hall en Cleofa-Van der Zwet werd de Sporadic Offendersgenoemd. De gedetineerden in deze groep waren gemiddeld het oudst (52 jaar oud), het vaakst vrouw (12%) en relatief vaak in het buitenland geboren (62%), terwijl het gemiddeld aantal eerdere veroordelingen (2) en eerdere gevangenisstraffen (0.5) het laagst waren binnen deze groep. De vierde en laatste type Nederlanders in buitenlandse detentie waren de Long-Term Incarcerated Offenders. De gedetineerden in deze groep zijn het vaakst in het buitenland geboren (71%) en hadden gemiddeld genomen veruit de langste detentieduur (86 maanden) en zaten ook het vaakst buiten Europa in de gevangenis (72%). Recidive kwam het vaakst voor onder de groep High Persistent Offenders, waarvan 57 procent na 3 jaar opnieuw de fout in ging. De Sporadic Offenders en Long-Term Incarcerated Offenders hadden de laagste recidivecijfers, respectievelijk 18 en 20 procent van hen pleegden binnen 3 jaar een nieuw delict.13
Kwantitatief onderzoek naar andere mogelijke negatieve gevolgen van detentie in het buitenland, zoals werkloosheid, echtscheiding, en gezondheidsproblemen, ontbreekt echter nog waardoor er slechts beperkte kennis is over de resocialisatie van deze groep gedetineerden. Het is daarnaast van belang dat toekomstig onderzoek naar gevolgen van buitenlandse detentie gebruik maakt van geschikte controlegroepen. Door een vergelijking te maken met gedetineerden in Nederland met een vergelijkbare achtergrond (demografische kenmerken en criminele voorgeschiedenis) kunnen gevonden verschillen ook daadwerkelijk toegeschreven worden aan het feit dat de detentie in het buitenland plaats vond. Dit is van essentieel belang om beleid toe te spitsen op deze groep gedetineerden, maar ook om te toetsen of resultaten van eerder wetenschappelijke onderzoek ook generaliseerbaar zijn naar deze groep gedetineerden. Tot slot is het van belang dat toekomstig onderzoek zich niet alleen richt op de gevolgen voor deze groep gedetineerden zelf, maar daarbij ook kijkt naar hun familieleden. Ongeveer 70 procent van de Nederlanders in buitenlandse detentie heeft één of meerdere kinderen en bijna de helft heeft een romantische partner.5 Ook voor hen kan de detentie in het buitenland tot meer uitdagingen en negatieve gevolgen leiden dan wanneer de partner of ouder binnen Nederland gevangen zit, aangezien ze waarschijnlijk meer moeite hebben om contact te houden met de gedetineerde, zich meer zorgen maken over de veiligheid en het welzijn van de gedetineerde, en ook meer onzekerheid hebben over hun eigen leven.
Tot slot
Door de aanhoudende globalisering van onze samenleving kan verwacht worden dat de nu al substantiële groep gedetineerden die in een ander land in de gevangenis zit, in de toekomst alleen maar zal groeien. Het is dan ook van groot belang dat we weten wie deze gedetineerden zijn, hoe ze detentie in het buitenland ervaren, en wat de gevolgen zijn voor hun resocialisatie. Wetenschappelijk onderzoek naar deze specifieke groep gedetineerden blijft echter nog achter, met slechts een handvol studies gericht op dit onderwerp. Alhoewel deze schaarse studies al belangrijke bijdrages hebben geleverd aan onze kennis over deze groep gedetineerden is het noodzakelijk om ook de volgende stap te zetten van vooral beschrijvende studies naar vergelijkingen met gedetineerden in Nederlandse gevangenis. Zulke kennis is essentieel voor zowel de praktijk als de wetenschap. De diverse (vrijwilligers)organisaties die werken met Nederlanders achter buitenlandse tralies krijgen zo meer inzicht in de problemen en behoeften van deze gedetineerden die mogelijk anders zijn dan die van andere gedetineerden. Op basis hiervan kunnen zij hun specifieke beleid en hulp voor gedetineerden in het buitenland verder optimaliseren. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is het daarnaast van belang om te weten in welke mate theorieën over, en resultaten uit eerder onderzoek naar, gedetineerden in eigen land ook generaliseerbaar zijn naar gedetineerden die in het buitenland in de gevangenis zitten. Daarnaast biedt onderzoek naar deze groep gedetineerden unieke kansen om het effect van verschillende gevangenisregimes en -omstandigheden op recidive en resocialisatie te onderzoeken, en dus om theorieën (zoals de afschrikkingstheorie) te toetsen. In onderzoek dat zich enkel richt op gevangenen gedetineerd in hetzelde land is er vaak relatief weinig variatie in de omstandigheden waaraan gevangenen zijn blootgesteld. Hierdoor kunnen er slechts in beperkte mate vergelijkingen gemaakt worden, bijvoorbeeld tussen gevangenen die een streng en een minder streng gevangenisregime hebben ervaren. Door gevangenen met een vergelijkbare achtergrond die in verschillende landen met diverse gevangenisregimes zijn gedetineerd met elkaar te vergelijken kunnen de gevolgen van verschillende gevangenisregimes beter onderzocht worden. Kortom, Nederlanders in buitenlandse gevangenissen zijn een onderbelichte en achtergestelde groep gedetineerden die meer aandacht verdiend omdat kennis over deze groep zowel de praktijk als de wetenschap verder kan helpen.
Referenties
1 Hofstee-Van der Meulen, F.B.A.M. (2015). Detained Abroad: Assisting Dutch Nationals in Foreign Detentions. Den Bosch: Boxpress.
2 Aebi M.F. & Tiago, M.M. (2021). SPACE I – 2020 – Council of Europe Annual Penal Statistics: Prison Populations. Strasbourg, France: Council of Europe.
3 Ministry of Foreign Affairs (2019). De Staat van Consulaire: voor Nederland en Nederlanders Wereldwijd. The Hague: Ministry of Foreign Affairs.
4 Reclassering Nederland. Alles over het werk van Bureau Buitenland. https://www.reclassering.nl/media/1191/algemene-brochure-nl_web.pdf
5 Miedema, F. & Stolz, S. (2008). Stuck in Stranger: An Investigation into the High Number of Dutch People in Foreign Detention. The Hague: WODC.
6 Van Hall, M., & Cleofa-van Der Zwet, L. (2021). Released from foreign detention: Examining reoffending rates among returning Dutch detainees in the Netherlands. European Journal of Probation, 13(3), 242-261.
7 Van Kalmthout, A.; Hofstee-Van der Meulen, F., & Dünkel, F. (2007). Comparative Overview, Conclusions and Recommendations. In:Van Kalmthout, A., Hofstee-van der Meulen, F., & Dünkel, F., (Eds.) Foreigners in European Prisons. Wolf Legal Publishers: Nijmegen, pp. 7–88.
8 Croux, F. (2020). Participation behind bars: A study on foreign national prisoners in Belgium. Ghent University.
9 Lemmers, F. (2015). Het onderwijs aan buitenlandse gedetineerden blijft onder de Europese maat. Sancties, 21(3), 152-161.
10 Pape, M., & Brok, M. (2020). Werken met vrijwilligers bij Bureau Buitenland. Proces, 99(2), 133-135.
11 Verweij, S., Tollenaar, N., Teerlink, M. & Weijters, G. (2021). Recidive onder justitiabelen in Nederland. Den Haag: WODC.
12 Boschman, S., Teerlink, M. & Weijters, G. (2020). Monitor nazorg ex-gedetineerden. Den Haag: WODC.
13 van Hall, M., & Cleofa-Van der Zwet, L. (2023). Criminal careers behind foreign bars: A latent class analysis of Dutch prisoners. European Journal of Probation, 15(1), 22-39.